• GUE

    gueule et gueuler    [Fin xe s. gola « gosier, gorge » (Passion, éd. d'Arco S. Avalle, 102)]. Forme picarde pour goule en ancien français du latin gŭla « gosier, gorge »(cf. goulée, goulet, goulot, goulote, goulu, dégouliner, gargouille, margoulette, engouer et goualante, margouiller, l'argot angoulême pour "bouche", gouliafre). Hécart renseigne en rouchi gueulée pour goulée (wikipedia).

    gueulard    (Ouverture supérieure d'un haut-fourneau par laquelle s'effectuent le chargement de celui-ci et l'évacuation des gaz) 1395 subst. m. pic. gheular « grosse cruche de laitier » (Valenc., ap. La Fons, Gloss. ms., Bibl. Amiens ds Gdf. Compl.) − 1491 gueullard (ibid); b) mil. xviiie s. gueulard « ouverture du fourneau » (Buffon, Hist. nat., éd. Lanessan, t. 2, p. 369). Dér. de gueule*; suff. -ard*.
    1. a) 1660 « qui crie fort » (Oudin Fr.-Esp.); b) 1904 « porte-voix » (E. von Hoyer, F. Kreuter, Dict. technol. fr.-all.-angl. ds Quem. DDL t. 20); 2. 1808 « gourmand » (Hautel). 1 dér. de gueuler*; 2 dér. de gueule*; suff. -ard*; au sens 2, v. aussi goliard.

    gueux    Prob. empr. au m. néerl. guit « coquin, fripon », qui donne régulièrement gueu en fr. (cf. m. fr. gueu, gueue, gueuesse et gueuer ds FEW t. 16, pp. 98a-99a). Le fém. gueuse a été refait sur le masc. gueu(x) d'apr. le modèle des mots en -eux, -euse*. Les sens B 2 viennent de ce que ceux qui gén. font usage de ces objets ou tissus sont des personnes de misérable condition (des gueux). Le nom de gueuse fut donné par les femmes aux misérables garnitures en dentelle, à la suite de l'édit de Richelieu (1644) contre les passements (cf. J. Quicherat, Hist. du cost. en France, Paris, 1875, p. 502).

    gueuze, gueuze lambic    Composé de gueuze, geuze « bière bruxelloise », mot bruxellois d'orig. inc. et de lambic, abrév. de alambic*. Cf. lambic.
        Over de oorsprong van de naam geuze bestaan verschillende, uiteenlopende theorieën. De naam zou geen verband houden met de geuzen, het verbond van Brabantse edellieden die rebelleerden tegen het Habsburgse gezag in de 16e eeuw, want geuze wordt pas gestoken vanaf het midden van de 19e eeuw.
        Meer dan waarschijnlijk is geuze een toponiem. In het begin van de 19de eeuw werd in Brussel de champagne ontdekt en in grote hoeveelheden geconsumeerd. De lege flessen waren verloren verpakking: champagne kan tot 6 bar halen in de fles, dus de minste scheur bij verkeerde handeling kan leiden tot explosie van de fles bij hergebruik. Een lambikbrouwerij gelegen in de Geuzestraat te Brussel zou op het idee gekomen zijn om de lege champagneflessen te vullen met lambik. Dit had als grote voordeel dat men het in kleine hoeveelheden kon verkopen en dus ook aan particulieren. Na een tijdje merkte men dat de lambik sprankelend werd als men de fles een tijdje liet liggen. Bovendien was het bier goed uitgeklaard en kwam er een mooie schuimkraag op. Wanneer men besefte dat de lambik verder gist in de fles begon de brouwerij dit te commercialiseren. In de omgeving begon men te spreken over de lekkere "lambick de la rue de Gueuze" wat al snel afgekort werd tot "gueuze-lambick". Dit wordt bevestigd door een klein artikel in de krant L' impendence Belge van 18 oktober 1844 over de sultan Abdul Medjid die het nieuwe bier zo lekker vindt dat hij 200 flessen "gueuze-lambick" koopt en naar Constantinopel laat sturen.
        In het Pajottenland werd deze methode gretig overgenomen en sprak men vooral van "flessenlambik". Doch in de loop der tijd haalde de benaming "geuze" de bovenhand mede dankzij de Brusselaars die in groten getale 's zondags naar het Pajottenland afzakten om te genieten van het mooie landschap en in de vele afspanningen resoluut om een "geuze" vroegen. Op de wereldtentoonstelling van 1887 verwierf het bier bekendheid bij het gewone volk. (wikipedia)
        In de samenstelling geuzelambi(e)k ‘biersoort’ is geuze mogelijk ontleend aan Hoogduits Gose ‘zeker type bovengistend bier’ [14e eeuw; Kluge], oorspronkelijk bier uit Goslar en genoemd naar het riviertje de Gose dat door die stad stroomt. (Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, etymologiebank.nl)